Ruim 400 jaar geleden stichtten Nederlanders de stad die we nu New York noemen. Het was de start van veel leed voor het oorspronkelijke Lenapevolk, dat het gebied bewoonde.

In 1624 arriveerden dertig families uit de Lage Landen die namens de West-Indische Compagnie (WIC) een nederzetting stichtten. Ze hadden het eiland Manahatta gekocht voor 60 gulden aan snuisterijen, schreef een WIC-vertegenwoordiger later in een brief. Het was het begin van Nieuw Amsterdam.

Directeur-generaal Willem Kieft rookte een vredespijp (calumet) met een Algonquiaans opperhoofd in Nieuw-Amsterdam, 30 augustus 1645, na het einde van de Wappinger-oorlog.

‘De geromantiseerde versie van het verhaal – dat we Manhattan voor snuisterijen hebben weggegeven – moeten we herformuleren’, zegt Chuck Gentlemoon, de chief van een groep nazaten aan de Amerikaanse oostkust. Het was in feite een groot misverstand. ‘Voor ons was land niet iets waar je eigenaar van kon zijn, dus we begrepen niet dat iemand het van ons af kon nemen.’

Land was voor de Lenape zoals lucht en water: van iedereen. De deal met de Nederlanders moet voor hen niet meer dan een vriendelijk gebaar zijn geweest. complete artikel